Toegegeven, deze titel klinkt misschien arrogant. Het suggereert dat iemand het exclusieve recht heeft om te bepalen wat anderen, of zelfs een hele beroepsgroep, zouden moeten weten. Het mag je dan ook niet verbazen dat deze vraag â wat zou elke leraar moeten weten â al decennialang onderwerp van gesprek is onder lerarenopleiders, wetenschappers en beleidsmakers. En het is evenmin verrassend dat er geen antwoord bestaat waar iedereen het unaniem over eens is. Toch wil ik uitleggen waarom dit de titel is van de eerste open lezing van ons expertisecentrum dit schooljaar.
Ruim twintig jaar geleden, in 2001 om precies te zijn, was ik net afgestudeerd aan de lerarenopleiding (de aanslagen op de Twin Towers vonden plaats in mijn eerste maand voor de klas). Als beginnende leraar kreeg ik direct de kans en verantwoordelijkheid om nieuw lesmateriaal te ontwikkelen voor drie verschillende leerjaren in het secundair onderwijs. Gelukkig kon ik toen veel leren van en steunen op fantastische vakcollegaâs, waarvoor ik tot op de dag van vandaag onnoemelijk dankbaar ben. In die eerste jaren stak ik veel tijd in het verdiepen in die vakinhoud en in het vinden van manieren om een klas aan het luisteren en werken te krijgen. Na vijf jaar hard werken had ik het gevoel dat ik het âspelletjeâ van leraar zijn enigszins onder de knie had en er ruimte en tijd was om mijn kennisbasis nog verder te verruimen om de lespraktijk te verfijnen en te verbeteren (humor was vanaf dag Ă©Ă©n goed ontwikkeld en heeft sindsdien eigenlijk weinig verbetering gekend).
Lee Shulman, een Amerikaanse wetenschapper die zich zijn hele academische leven richtte op die âkennisbasis van de leraarâ, schreef daarover dit:
De vakinhoud (wat wordt onderwezen) en didactiek (hoe het wordt onderwezen) zijn twee onlosmakelijk verbonden delen van het begrip van leraren. De expertleraar heeft diepgaande kennis en vaardigheden in zowel het vakgebied (de inhoud), de nuances van het lesgeven (de pedagogiek en didactiek) als hoe leerlingen leren (menselijke cognitie).
Lee Shulman
Dit klinkt logisch, maar het was pas na enkele jaren lesgeven dat ik door boeken van onder meer Dan Willingham (Why Donât Students Like School?), John Hattie en Gregory Yates (Visible Learning and the Science of How We Learn), David Mitchell (What works for special and inclusive education), Paul Kirschner, Pedro De Bruyckere en Casper Hulshof (More Urban Myths About Learning and Education) vernieuwende inzichten kreeg over hoe leren daadwerkelijk werkt en hoe je hier als leraar in je didactiek op kunt inspelen. Deze auteurs hebben (cognitief of onderwijskundig) psychologische inzichten en bijhorende leerprincipes vertaald naar een breed onderwijspubliek. Voorbeelden van een aantal van die leerprincipes zijn actief ophalen (retrieval practice, informatie uit het langetermijngeheugen ophalen werkt beter dan passief herlezen), gespreid leren (kortere, gespreide leerperiodes werken beter dan alles in Ă©Ă©n keer leren) en generatief leren (nieuwe leerstof transformeren in een andere vorm, zoals een mindmap of samenvatting). Deze principes zijn jarenlang empirisch onderzocht en de resultaten zijn zo vaak bevestigd in verschillende contexten dat hun waarde niet langer ter discussie staat. Ondertussen heeft ons centrum ook een flinke âtrack recordâ met publicaties die datzelfde doel dienen van verspreiden van robuuste wetenschappelijke inzichten. Slechts twee voorbeelden: Wijze Lessen bracht het beste wat geweten is uit lerareneffectiteitsonderzoek samen met die inzichten uit cognitieve psychologie en destilleerde er 12 fundamenten voor effectieve didactiek uit. Studeren met succes belichtte die leerprincipes vanuit het perspectief van de studerende leerling.
Vreemd genoeg waren deze inzichten destijds nauwelijks onderdeel van mijn opleiding. Hoewel ik best tevreden was met mijn opleiding, wist ik niet wat ik allemaal had gemist. Je weet immers niet wat je niet weet. Er is echter een wereldwijde beweging gaande om de curricula van lerarenopleidingen op dit vlak te innoveren (verder mooi nieuws op dat vlak zit trouwens in de pijplijn) en die kennisbasis specifieker te durven omschrijven. Doug Lemov, auteur van Teach Like a Champion, illustreerde die beweging bijvoorbeeld onlangs op X:
Dit is het belangrijkste verschil tussen scholen in de VS en scholen in Engeland op dit moment. Een schoolleider vertelde me: het is moeilijk om tegenwoordig een beginnende leraar te vinden die niet op de hoogte is van werkgeheugen, retrieval practice, enzovoort. Wat een verandering. En Ă©Ă©n die absoluut nog niet in de VS heeft plaatsgevonden in enige vorm of mate. De verschillen in kennis over basis cognitieve wetenschap zijn SCHOKKEND.
Doug Lemov
De vraag is nu of deze kennisgroei bij Engelse leraren ook daadwerkelijk heeft bijgedragen tot de betere leesprestaties bij de Engelse kinderen de voorbije jaren. Dat is echter een complexe kwestie die buiten de scope van deze blog valt. Laten we echter even logisch redeneren: wanneer leren een centraal doel van onderwijs is, dan volgt daaruit dat kennis over hoe mensen leren essentieel is voor elke leraar. Verschillende wetenschappers stellen dat wanneer we een diep begrip hebben van de centrale principes van menselijke cognitieve architectuur (Willingham, 2017), we de didactiek beter kunnen afstemmen op de denkprocessen die we bij de leerlingen willen stimuleren. Zo voeren leraren dus niet enkel werkvormen uit of volgen ze niet louter het handboek of invulboek maar weten ze waarom iets heeft gewerkt of waarom het minder goed heeft gewerkt. Ik zou zelfs durven beweren: hoe meer we als leraar hierover weten, hoe autonomer we kunnen worden in de klas. De kennis gidst maar is geen voorschrift. Dankzij die kennisbasis is er dus een gedeelde onderwijstaal om constructief-kritisch na te denken over de eigen lessen, leerplannen en schoolboeken (Schön, 1987). Is die werkvorm in het boek relevant of overbodig? Bevat die lesinstap wel of niet voldoende voorkennis? enz. Veronica Yan, Amerikaans onderwijspsycholoog, stelt zelfs dat die kennisbasis leraren in staat stelt om de âhype van de dagâ te doorprikken. In die zin is elke leraar dus een âgeheugenwerkerâ, en verdient die kennisbasis dus wellicht een kans om collectief verworven te worden.
En precies daarover wil ik het woensdag hebben in mijn open lezing. Wat hebben we de afgelopen jaren geleerd over menselijk leren en de bijbehorende didactiek dat ik de Tim uit 2001 graag had willen vertellen? Welke basisinzichten van menselijk leren hadden mijn eerste jaren wellicht wat effectiever gemaakt? Mijn (voorlopige) selectie is deze:
De sessie van komende woensdag is dus geen definitieve opsomming van âalles wat een leraar zou moeten weten over lerenâ, maar een toegankelijke, praktische bloemlezing van de vier bovenstaande inzichten waarvan ik nu denk dat ze een positieve impact kunnen hebben op ons lesgeven. En uiteraard zijn die inzichten zelf ook voorwerp van verandering, dat is nu eenmaal hoe leren en voortschrijdend inzicht werkt.