Skip to main content

Een reflectie na ResearchED: de prestatiekloof onder de loep

09/03/2023
Kim Bellens Onderzoeker

Ik neem jullie vandaag graag mee in een kritische reflectie op het verkleinen van de prestatiekloof*, naar aanleiding van een aantal lezingen die ik afgelopen zaterdag volgde op ResearchED. Al te vaak – en zo ook in een sessie die ik volgde – wordt het dichten van de prestatiekloof als doel voorop gesteld in onderwijsmiddens. Het klinkt als een nobel doel in de strijd voor meer gelijkheid in het onderwijs. Maar is het dat ook?

Als we over het dichten van de prestatiekloof spreken, bekijken we de evolutie in de kloof tussen de sterkst presterende leerlingen en de zwakst presterende leerlingen. Dat zie je in onderstaande grafiek, waar de blauwe lijn de evolutie doorheen de tijd van de prestatie van de toppresteerders voorstelt en de rode lijn de evolutie van de zwakst presterende leerlingen. Hier zie je bijvoorbeeld dat de toppresteerders eenzelfde prestatieniveau behouden doorheen de jaren, daar waar de zwakkere presteerders hun prestatieniveau stijgt met de tijd. Met als resultaat een kleiner wordende prestatiekloof.

  • De prestatiekloof kan stabiel blijven doorheen de tijd (zoals in scenario 1, 2 of 3).
  • De kloof kan vergroot worden (zoals in scenario 4 t.e.m. 8°.
  • De prestatiekloof kan verkleind worden (zoals in scenario 9 t.e.m. 13).

Als we die scenario’s van dichterbij bekijken, wordt snel duidelijk dat enige nuancering nodig is bij het doel om die prestatiekloof te dichten.

Over een aantal scenario’s waarbij de kloof tussen leerlingen systematisch toeneemt, kan snel eensgezindheid worden bereikt dat dit een niet na te streven doel is. Zo zien we in scenario 6 dat de prestaties van de sterke leerlingen doorheen de tijd stelselmatig verbeteren, maar die van de minder goede leerlingen achteruitgaan. Voor een aantal andere scenario’s is dit echter veel minder duidelijk. Zie bv. scenario 7, waarbij we zouden kunnen stellen dat deze evolutie niet wenselijk is: de kloof tussen de toppresteerders en de zwak presterende leerlingen neemt immers toe. In lijn met het pleidooi van Luyten (2008) voor het vergroten van de prestatiekloof is de evolutie in scenario 7 echter niet per definitie onwenselijk. Het verder uit elkaar groeien van de leerlingprestaties zou er hier immers op kunnen wijzen dat iedereen – ook de sterk presterende leerlingen – hun talenten optimaal kunnen ontwikkelen. Voor scenario 13 geldt het omgekeerde. We stellen daar vast dat de kloof tussen de prestaties van beide groepen leerlingen duidelijk kleiner wordt, een ogenschijnlijk positief gegeven. Maar willen we de prestatiekloof dichten door het niveau van de zwakke presteerders op te krikken, waarbij de prestaties van onze sterke leerlingen achteruitgaan?

Welk scenario streven we best na?

De achterliggende vraag is hoeveel variatie in de prestaties tussen leerlingen te rechtvaardigen is en op basis waarvan er variatie mag zijn. Hierop is geen pasklaar antwoord. Dit moet minstens onderwerp van discussie zijn, waarbij we best ook referentiepunten opzoeken (hoe groot is de prestatiekloof in andere klassen, scholen, landen?) om de prestatiekloof in de klas, in de school, in ons Vlaamse onderwijssysteem te kunnen beoordelen. Deze referentiepunten stellen ons in staat de prestatiekloof te verantwoorden en waar nodig actie te ondernemen om die te optimaliseren (hetzij vergroten, hetzij verkleinen). Referentiepunten kunnen we lokaal, nationaal en internationaal zoeken en stellen ons in staat om een vergelijking te maken die toelaat om een uitspraak te doen over de mate waarin de huidige prestatiekloof te verantwoorden en/of wenselijk is.

Maar wat dan met de strijd om meer gelijkheid in ons onderwijs?

Uiteraard moeten we de strijd aangaan om meer gelijke kansen in het onderwijs te bekomen. Uit voorgaande is echter duidelijk dat de prestatiekloof an sich, er een onvoldoende indicator voor is. Misschien is het wel beter om een andere kloof te proberen dichten: bijvoorbeeld de kloof in prestaties tussen Nederlandstalige en anderstalige leerlingen, de kloof in prestaties van leerlingen afkomstig uit een gunstig thuismilieu versus leerlingen met een veel minder gunstige thuissituatie. Thuistaal en de sociaal-economische afkomst zijn voorbeelden van achtergrondkenmerken van leerlingen waarover we het eigenlijk wel eens zijn dat deze niet zouden mogen meespelen in de onderwijsprestaties van leerlingen.De écht te dichten kloof is dus waarschijnlijk deze tussen de prestaties van leerlingen die samenhangt met die achtergrondkenmerken.

En dus houd ik graag – in lijn met de toespraak van Nuno Crato op ResearchED** – een warm pleidooi tot nuance in ons streven om de prestatiekloof te dichten. Lees hier het interview met Nuno Crato in De Standaard op 27/10/2021. 

* Deze kritische reflectie maakte ik ook uitgebreid in Bellens (2019). Zie Bellens (2019). Quality and equity of educational systems worldwide: trends over time and determining factors. [doctoraatsproefschrift].

**voor hen die aanwezig waren op ResearchED maar zijn presentatie gemist hebben, deze kan je hier herbekijken.

Bronnen

Luyten, H. (2008). Empirische evidentie voor effecten van vroegtijdige selectie in het onderwijs [Empirical evidence for effects of early selection in education]. Enschede, Netherlands: University of Twente.