Van tot
Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
Vlaams Ministerie van Mobiliteit en Openbare werken
In 2015 stelde de Vlaamse Regering in de conceptnota ‘Leerlingenvervoer: buitengewoon onderwijs’ een nieuwe aanpak voor. De aanpak wil beter inspelen op de noden van leerlingen in het buitengewoon onderwijs.
Dit verandert er:
Leerlingen in het buitengewoon onderwijs die al vóór het proefproject recht op vervoer hadden, behouden hun recht op vervoer. Toch willen de deelnemende scholen ook hen bereiken en stimuleren om andere vervoerswijzen dan het collectief vervoer te gebruiken.
Het doel van het project ‘Evaluatie pilootproject leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs’ was tweeledig.
Enerzijds bepalen hoe de conceptnota ‘Leerlingenvervoer: buitengewoon onderwijs’ van de Vlaamse ministers van Onderwijs (Hilde Crevits) en Mobiliteit (Ben Weyts) in de praktijk gebracht en ervaren wordt in de beide pilootregio’s. Dit gebeurde aan de hand van een mixed methods onderzoek in beide pilootregio’s.
In het tweede deel van hat project werd nagegaan of een organieke implementatie van de conceptnota ‘Leerlingenvervoer: buitengewoon onderwijs’ in Vlaanderen haalbaar en wenselijk is. Dit resulteerde in het formuleren van beleidsaanbevelingen met betrekking tot het nieuwe concept ‘Leerlingenvervoer: buitengewoon onderwijs’.
Het huidige systeem van zonaal leerlingenvervoer is complex. De organisatie gebeurt centraal: het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI) kent het recht op leerlingenvervoer toe, De Lijn staat in voor de praktische organisatie van de ritten. Het zonaal leerlingenvervoer is hierdoor een gedeelde bevoegdheid van zowel het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming en het Vlaams ministerie van Mobiliteit en Openbare werken.
Vaak zitten leerlingen van het buitengewoon onderwijs zeer lang op de bus van en naar school. Sommige leerlingen zitten soms 2 uur tot 3u30 per dag op de bus. Daarnaast is er ook amper buitenschoolse kinderopvang voor leerlingen in het buitengewoon onderwijs.
Vanuit Mobilab & Care hebben we, na het opstellen van de evaluatievragen in samenspraak met het Instituut voor Mobiliteit (Universiteit Hasselt), het pilootproject leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs op een kwalitatieve manier geëvalueerd. Dit gebeurde aan de hand van vier semigestructureerde interviews met twee betrokken regiocoördinatoren en acht focusgroep-interviews met verschillende betrokken actoren. De betrokken actoren uit beide pilootregio’s waren: leerlingen (per regio), ouders (per regio), begeleiders collectief vervoer en buitenschoolse opvang (per regio), schoolpersoneelsleden (interregionaal) en directies, schoolbesturen en CLB’s (interregionaal).
De kwalitatieve data werd geanalyseerd met het softwarepakket Nvivo en vervolgens geïntegreerd met de kwantitatieve gegevens die verzamelt en verwerkt werden door het Instituut voor Mobiliteit van Universiteit Hasselt. Op basis van al deze resultaten werd er in samenwerking met het Instituut voor Mobiliteit (UHasselt) een onderzoeksrapport uitgewerkt en beleidsaanbevelingen geformuleerd.
Op basis van de verschillende analyses en het onderzoeksrapport werden er in samenwerking met het Instituut voor Mobiliteit (UHasselt) de volgende beleidsaanbevelingen geformuleerd.
Onderzoeker en ergotherapeut die streeft naar inclusie en participatie van personen met een beperking. Iedereen heeft het recht om ten volle deel te nemen aan onze maatschappij.
Betrokken onderzoeker die graag nieuwe paden verkent en een passie heeft voor empowerment.